Na de basisschool gaan kinderen naar het voortgezet onderwijs. Ze
zijn dan 12 jaar of ouder. Er zijn drie soorten voortgezet onderwijs. Alledrie
beginnen ze met basisvorming (onderbouw).
- vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs) duurt vier jaar
- havo (hoger algemeen vormend onderwijs) duurt vijf jaar
- vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs) duurt zes jaar.
Er zijn ook scholen voor speciaal voortgezet onderwijs. Die zijn er voor lichamelijk
gehandicapte, slechthorende of slechtziende leerlingen of langdurig zieke leerlingen.
Daarnaast zijn er jongeren voor wie het moeilijk is met een diploma van school
te komen, ook als ze zoveel mogelijk extra hulp krijgen. Voor hen is er praktijkonderwijs.
Meer informatie over scholen staat in de schoolgids van de desbetreffende
school. Van elke school bestaat bovendien een kwaliteitskaart. Die geeft onafhankelijke
informatie over de kwaliteit van het onderwijs en is te vinden op www.onderwijsinspectie.nl.
Bijna 700 scholen verzorgen voortgezet onderwijs voor 900.000 scholieren.
Het voortgezet onderwijs bereidt scholieren voor op hun toekomstige plaats
in de maatschappij. De afgelopen jaren is er nogal wat veranderd in het voortgezet
onderwijs. De leerwegen van het vmbo komen geleidelijk in de plaats van het
vbo en mavo, havo en vwo kennen inmiddels 4 profielen in plaats van de vrije
keuze in examenvakken. Voor havo en vwo is ook het studiehuis nieuw. Nadenken
over wat je wilt gaan doen en kiezen: een grote uitdaging.
Alle soorten voortgezet onderwijs beginnen met basisvorming (onderbouw).
Die duurt meestal 2 of 3 schooljaren en biedt een breed vakkenpakket dat in
principe voor iedereen hetzelfde is. Ook krijgen alle leerlingen een 'oriëntatie
op studie en beroep'. Zo leren ze meer over beroepen en opleidingen die daarvoor
nodig zijn. Veel aandacht is er voor praktische alledaagse situaties.
In de basisvorming laten scholen zien hoe verschillende vakken samenhangen.
Dit kan door onderwerpen bij verschillende vakken terug te laten komen. Of
door vakken te bundelen. Bijvoorbeeld door les te geven over 'natuur', een
combinatie van natuur-, scheikunde en biologie.
Aan het einde van het tweede jaar adviseren scholen welke richting leerlingen
het beste kunnen volgen. Dat kan vmbo zijn, maar ook havo of vwo. Zijn ouders
het niet eens met het advies, dan is het zaak dat ze daar snel met de school
over gaan praten.
VMBO
Het vmbo duurt vier schooljaren en kent vier leerwegen. Het zijn de theoretische,
gemengde, kaderberoepsgerichte en basisberoepsgerichte leerweg. Elke leerweg
biedt andere doorstroommogelijkheden in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo).
De eerste drie leerwegen liggen het dichtst bij elkaar. Ze sluiten aan op
niveau 4 en niveau 3 in het mbo. De vierde leerweg is de basisberoepsgerichte.
Die geeft toegang tot niveau 2 in het mbo. Behalve leerwegen kent het vmbo
vier sectoren met vaste vakkenpakketten: techniek, zorg en welzijn, economie,
landbouw. Voor een sector kiezen leerlingen meestal aan het einde van het
tweede leerjaar. Binnen de vier sectoren zijn er in totaal veertien afdelingen
die elk een specialisatie bieden. Bijvoorbeeld bouwtechniek of verzorging.
HAVO en VWO
Zowel in het havo als in het vwo kunnen leerlingen kiezen uit vier profielen.
Het zijn: natuur en techniek, natuur en gezondheid, economie en maatschappij,
cultuur en maatschappij. Een profiel is een samenhangend onderwijsprogramma
dat voorbereidt op het hoger onderwijs. Alle profielen hebben een gemeenschappelijk
deel. Dat is voor elk profiel hetzelfde. Daarnaast is er een profieldeel met
vakken die aansluiten op het gekozen profiel. Tenslotte is er een vrije ruimte.
Daarin kunnen leerlingen vakken volgen uit een ander profieldeel. Dat vergroot
hun mogelijkheden om door te stromen naar het hoger onderwijs. Havo en vwo
kennen een 'studiehuis'. Daarmee bedoelen we de begeleiding door de docenten.
Die stimuleren leerlingen zelfstandig te werken.