Ruim 60 hogescholen, 20 universiteiten en de Open universiteit (met 18 plaatselijke
studiecentra) verzorgen het hoger onderwijs in Nederland. Hoger onderwijs
in een omgeving die sterk in beweging is. Studenten vragen meer flexibele
en op maat gesneden leerroutes, de arbeidsmarkt vraagt meer hoger opgeleiden
dan er op het moment zijn, en het is noodzakelijk dat we onze kennis bijhouden
en uitbreiden. In de huidige dynamiek van onze kennissamenleving kunnen we
er niet omheen: "een leven lang leren" om goed te functioneren op
de arbeidsmarkt én in de samenleving.
De universiteiten van Nederland zijn (volgens stichtingsdatum):
Universiteit Leiden (1575)
Rijksuniversiteit Groningen (1614)
Universiteit van Amsterdam (1632)
Universiteit Utrecht (1636)
Technische Universiteit Delft (1842)
Theologische Universiteit Kampen (Oudestraat) (1854)
Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) (1854)
Vrije Universiteit Amsterdam (1880)
Theologische Universiteit Apeldoorn (1894)
Erasmus Universiteit Rotterdam (1913)
Wageningen Universiteit (1918)
Radboud Universiteit Nijmegen (1923)
Universiteit van Tilburg (1927)
Nyenrode Business Universiteit (1946)
Universiteit voor Humanistiek (1991)
Technische Universiteit Eindhoven (1956)
Universiteit Twente (1961)
Katholieke Theologische Universiteit (1967)
Universiteit Maastricht (1976)
Open Universiteit Nederland (1984)
Universiteit Nimbas (2005)
Onderwijs stelt mensen in staat hun talenten zo goed mogelijk te ontplooien.
Hoe hoger een bevolking is opgeleid, des te beter een land ervoor staat. Onderwijs
is de motor van een kennisintensieve samenleving als de onze. De arbeidsmarkt
vraagt meer hoger opgeleiden dan er op dit moment zijn. Om aan die vraag tegemoet
te komen zal het hoger onderwijs alles op alles moeten zetten. Hoe meer studenten
een diploma halen, des te beter. De meeste hogescholen en universiteiten bieden
een breed scala aan studiemogelijkheden. Bijvoorbeeld economie, rechten, talen
en geneeskunde. Daarnaast zijn er instellingen die gespecialiseerd zijn in
studies op het gebied van landbouw, kunst of techniek.
Het Nederlandse hoger onderwijs bestaat uit hoger beroepsonderwijs (hbo)
en wetenschappelijk onderwijs (wo). Dit heet een binair stelsel. Hogescholen
hebben het aanbieden van hbo als taak en universiteiten het aanbieden van
wo. Na het eerste jaar hbo (propedeuse) kunnen mensen doorstromen naar het
wo. Ongeveer tweederde van de studenten volgt een hbo-opleiding en eenderde
een wo-opleiding. Zo'n 1 op de 7 studenten op de universiteit heeft eerst
een hbo-opleiding afgerond.
Onze samenleving heeft kenniswerkers hard nodig. Professionals kunnen hun
beroepsopleiding volgen in het hoger beroepsonderwijs (hbo). Om goed op een
werkomgeving voorbereid te zijn lopen studenten tijdens hun opleiding meestal
stage. Een voltijdse hbo-opleiding duurt in principe 4 jaar. Daarnaast zijn
er deeltijdopleidingen. Sinds 1997 zijn er meer en meer hbo-studenten die
studeren én werken afwisselen. Ze volgen dan een zogenaamde duale opleiding.
Om zelfstandig onderzoek te kunnen doen of op wetenschappelijk niveau vraagstukken
te kunnen oplossen is het nodig wetenschappelijk onderwijs (wo) te volgen.
Er zijn voltijdopleidingen, deeltijdopleidingen en duale opleidingen die studie
combineren met werken.
Om hoger onderwijs te volgen is een havo-diploma nodig voor een hoger beroepsopleiding
(hbo) en een vwo-diploma voor een wetenschappelijke opleiding (wo). Ook een
mbo-4-diploma geeft toelating tot het hbo. Net zoals een getuigschrift van
het eerste jaar hbo (propedeuse) toelating geeft tot het wo. Havo en vwo-leerlingen
hebben een profiel gekozen. Voor sommige opleidingen is een bepaalde profiel
vereist. Andere, zoals dans of sport en bewegen, vragen speciale vaardigheden
die de opleiding zelf vaststelt. Soms kunnen studies vrijstelling geven van
vakken die mensen al in een voorgaande opleiding met goed resultaat hebben
afgesloten.
Numerus fixus
Sommige opleidingen in het hoger onderwijs kennen een numerus fixus. Bijvoorbeeld
geneeskunde, tandheelkunde, journalistiek of fysiotherapie. Dat betekent dat
het aantal studenten aan een maximum gebonden is. Bijvoorbeeld omdat een opleiding
maar een beperkt aantal plaatsen heeft voor studenten. Wie die plaatsen krijgen,
mogen zulke numerus-fixusopleidingen voor een deel zelf beslissen. De rest
gaat via landelijke loting in het wo of per instelling in het hbo. Hoe hoger
het gemiddelde eindexamencijfer, des te groter de kans van toelating. Een
gemiddelde van een 8 of hoger geeft automatisch toelating.
Er zijn mensen die graag willen studeren in het hoger onderwijs, maar geen
goede vooropleiding hebben. Zijn ze achtien jaar en ouder, dan kunnen ze aan
de Open Universiteit studeren. Voor de Open Universiteit gelden geen toelatingseisen.
Zijn ze eenentwintig jaar en ouder, dan kunnen ze ook een zogenaamd colloquium
doctum afleggen. Dit is een toelatingsonderzoek dat een onderwijsinstelling
zelf afneemt.
Sinds september 2002 kent het Nederlandse hoger onderwijs een bachelor-masterstructuur
(BaMa). De graad van bachelor ontvangen studenten als ze een bacheloropleiding
in het hbo (4 jaar voltijdse studie) of in het wo (3 jaar voltijdse studie)
met succes afsluiten. Met de hbo- bachelorgraad kun je een beroep uitoefenen.
In de regel zullen hbo-bachelors dan ook de arbeidsmarkt op gaan. Als ze dat
willen, kunnen ze een masteropleiding in het hbo of het wo gaan volgen.
WO-masteropleiding
Een wo-bachelor is bedoeld om door te stromen naar een wo-masteropleiding.
Een afgeronde wo-bachelor geeft recht op toelating tot tenminste één
wo-masteropleiding. Als studenten de masteropleiding met succes doorlopen,
kunnen ze zich master noemen. In plaats van de nieuwe bachelor- en mastergraden
mogen afgestudeerden afhankelijk van de studierichting ook een van de traditionele
Nederlandse titels gebruiken: doctorandus (drs.), meester (mr.), ingenieur
(ir.), ingenieur (ing.) of baccalaureus (bc). Ook andere Europese landen gaan
voor een BaMa-stelsel. Zo zijn opleidingen internationaal vergelijkbaar en
kunnen studenten makkelijker geheel of gedeeltelijk in een ander Europees
land studeren.
Naast de gewone masteropleidingen bestaan er zogenaamde postinitiële
masteropleidingen. Dit zijn commerciële opleidingen. Ze zijn bedoeld
voor studenten die al een hogeronderwijsopleiding (hbo-bachelor of wo-master)
hebben afgerond. Een bekend voorbeeld is de Master of Business Administration
(MBA).
Mensen met een masterdiploma (wo, hbo of postinitieel) kunnen promoveren
aan een universiteit. Daarvoor moeten ze onderzoek doen en een proefschrift
schrijven. Als ze dat gedaan hebben, krijgen ze een doctorstitel. Ze mogen
dan dr. voor hun naam zetten.
Bijna alle opleidingen in het hoger onderwijs hebben al een bachelor-masterstructuur.
Per jaar kan een student 60 studiepunten halen (1 studiepunt staat voor 28
uur studie). Het hoger beroepsonderwijs (hbo) sluit af met een bachelorsgraad.
Daarvoor zijn 240 studiepunten of 4 voltijdse studiejaren nodig. Op het gebied
van zorg zijn er ook hbo-masteropleidingen.
In het wetenschappelijk onderwijs volgen studenten: een bachelorfase van
180 studiepunten (gelijk aan 3 jaar voltijdse studie) en een masterfase van
gemiddeld 60 studiepunten (gelijk aan 1 jaar voltijdse studie); sommige studies
duren langer; bijvoorbeeld geneeskunde, tandheelkunde en sommige bèta-
en techniekopleidingen.